Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1041

Datum uitspraak2005-07-21
Datum gepubliceerd2005-08-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/6045 WW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herleving van het recht op WW-uitkering. Vastgesteld dagloon.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 03/6045 WW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 24 november 2003, reg. nrs. 03/1186 en 03/356. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft zich nog een aantal malen schriftelijk tot de Raad gewend. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 19 mei 2005. Daar zijn partijen, zoals tevoren schriftelijk bericht, niet verschenen. II. MOTIVERING In hoger beroep is aan de orde de vraag of de aangevallen uitspraak stand kan houden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aan appellant bij besluit, na bezwaar, van 10 oktober 2002, per 18 februari 2002 toegekende uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW), onder toepassing van artikel 21, eerste lid, van de WW is herleefd met ingang van 29 oktober 2002, zodat nu appellant geen rechtsmiddelen tegen het in dat besluit vastgestelde dagloon heeft aangewend, het dagloon rechtens vaststaat. De rechtbank heeft appellant erop gewezen dat in het bestreden besluit van 7 maart 2003 uitvoerig uiteen is gezet waarom artikel 16a van de Dagloonregels Invoeringswet Stelselherziening sociale zekerheid (hierna: Dagloonregels) toepassing mist. De Raad stelt vast dat appellant niet bestrijdt dat artikel 16a van de Dagloonregels niet van toepassing is. Appellant stelt zich op het standpunt, zo begrijpt de Raad, dat hij op billijkheidsgronden een beroep doet op analoge toepassing van deze bepaling in zijn situatie. Nog daargelaten dat het hier om een herleefde WW-uitkering gaat, waarvan het dagloon rechtens verbindend is, kan dit beroep van appellant niet slagen. Artikel 21, eerste lid, van de WW vormt een bepaling van dwingend recht. De omstandigheid dat appellant de uitkomst in zijn situatie onbevredigend acht, kan hieraan niet afdoen. Gelet op het vorenstaande dient eerstvermelde vraag bevestigend beantwoord te worden. De Raad ziet geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker in tegenwoordigheid van mr. L.M. Reijnierse als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2005. (get.) R.C. Schoemaker. (get.) L.M. Reijnierse.